Het woordje ‘er’
Uitleg
Er zijn verschillende manieren om ‘er’ te gebruiken. Het woordje ‘er’ wordt vaak automatisch goed gebruikt, zonder dat iemand kan uitleggen waarom het zo gebruikt wordt.
Waarom gebruiken we 'er'?
'Er' kan bijvoorbeeld gebruikt worden om extra nadruk te geven, om woorden niet te herhalen, of bijvoorbeeld omdat we niet zo goed weten om wie het gaat.
Blijft het na het lezen van deze uitleg en het maken van de oefeningen lastig om er te gebruiken? Dat is helemaal niet erg, zonder er begrijpt iedereen je prima!
1. Er als plaats
Er wordt vaak gebruikt als plaatsbepaling of plaatsaanduiding. Er wordt dan op de plek in een zin gebruikt waar ook de plaats zou kunnen staan, of bijvoorbeeld het woord ‘daar’ of hier’. Kijk even naar de voorbeeldzinnen.
- Liesbeth woont al jaren in Nijmegen.
- Ze woont er al jaren.
- er->Nijmegen
- Ga jij naar het feest van Felix?
- Ja, ik ga erheen.
- er->het feest van Felix
Is de trein al op het station?
- Ja, de trein staat er al.
- Nee, de trein is er nog niet.
- er-> station
In de bovenstaande zinnen verwijst er dus naar een plaats. Je kunt het woord vaak vervangen door het ‘hier’ of ‘daar’.
Soms wordt in de zin ook verwezen naar een plaats die niet is genoemd.
- Is de bus er?
- Ben jij er al?
- Ja, ik ben er?
2. Er met een telwoord
Er wordt ook veel gebruikt in combinatie met telwoorden. Het telwoord blijft staan, maar wát je telt wordt vervangen door er.
Er verwijst dus naar wat je precies telt:
- Ik heb twee koekjes.
- Heb je er twee?
- er-> koekjes
- Wil jij 7 kinderen uitnodigen?
- Ja, ik wil er zeven uitnodigen.
- er->kinderen
3. Er en het onderwerp
Er kan ook worden gebruikt als niet duidelijk is om wie het precies gaat of om iets extra vaag te houden of juist om extra nadruk te geven. Een uitgebreidere uitleg over het woordje er en het onderwerp kun je vinden op jumelis.nl.
- Er oefenen veel mensen op jufnt2.nl.
- Er poept een hondje op de stoep.
- Er wordt gepraat.
- Er is niets te zien.
- Er wordt aan de deur gebeld.
4. Er vastplakken aan het voorzetsel
Er wordt meestal aan een voorzetsel (of een woord dat lijkt op een voorzetsel) vastgeplakt als het voorzetsel er direct achter staat. Lees hier de uitleg over voorzetsels en oefen met het herkennen van voorzetsels. Als het voorzetsel achter het woordje er staat dan worden ze aan elkaar geplakt.
- Waar is mijn bril?
- Je zit op je bril. (oeps)
- Je zit erop.
- Het konijn zit in de schuur.
- Het konijn zit erin.
- De laptop ligt onder de bank.
- De laptop ligt eronder.
Oefen met het woordje er in een zin of oefen met er en een voorzetsel.